Onder de vloer in Haarlem

Daktegel Haarlem

Daktegels met twee nokjes en twee spijkergaatjes

Soms komt men bouwmaterialen tegen op plaatsen waar ze oorspronkelijk niet bedoeld zijn. Bij het ophogen van twee vloeren op de begane grond zijn in 1754-1755 balken aangebracht op bakstenen poeren. Hierbij zijn ook daktegels of dakleien gebruikt voor het uitvlakken van de balken. Een enkele losse daktegel kwam onlangs geheel gaaf uit de met puin volgestorte kruipruimte tevoorschijn.


De rode daktegel heeft het formaat van 25 x 16,5 x 1,5 cm, waarmee deze een verhouding heeft van circa 1 : 3. Dit resulteerde op het dakvlak in een Maasdekking, waarbij één pan twee onderliggende pannen overlapt. Opvallend is de wijze van bevestigen van de pan. In tegenstelling tot de meeste (delen van) dakleien die in Nederland zijn aangetroffen, heeft deze twee nokjes en spijkergaatjes waarmee de pan bevestigd kan worden aan de panlat. Dit in plaats van een enkel nokje (al dan niet excentrisch aangebracht) of bevestigingsgaatje.

Daktegel bovenzijde
Daktegel achterzijde

Foto van de voorzijde en achterzijde van de daktegel. Foto: Moned.

Informatie over pannen is niet alleen beschikbaar via geschreven archiefbronnen, zoals rekeningen of bestekken, maar vooral uit archeologische vondsten. Zo hebben verschillende onderzoeken in ’s-Hertogenbosch in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw meerdere daktegels blootgelegd waaruit een reconstructie kon worden gemaakt van formaten en wijze van afwerking. Hier was in het begin van de 13e eeuw sprake van formaten van 27 x 18 x 1,5 cm, waarvan het onderste 1/3 deel voorzien was van glazuur. Het glazuren van tegels kwam ook in de Loirestreek al voor in de 12e eeuw. Eerst om de pannen waterafstotend te maken en daarna als versiering. In ‘s-Hertogenbosch werden de formaten vanaf de 15e eeuw gereduceerd tot 24 x 14 x 1,5 cm. Ook in Middelburg zijn daktegels van 25 x 16,5 cm opgegraven die voorzien zijn van een enkel nokje.

Reconstructietekening dekking met daktegels, MONED

Reconstructie van de Maasdekking met aangetroffen daktegel met nokken en spijkers. Bron: Moned.

Over de oorsprong van de daktegel of leipan geven de bronnen een verschillende uitleg. Zo zouden houten pannen (schaliën, schindels, spanen of dokken) mogelijke voorlopers van de pannen zijn die, in verband met brandgevaar, bestreken werden met leem.

Hekker gaat er in ‘Oude Dakbedekkingen’ (1949) vanuit dat de leipan een voortvloeisel is van de Romaanse dekwijze en dat deze waarschijnlijk tegelijk met de gebogen pan in de 11e eeuw in Bourgondië ontstond in het formaat 33 x 27 x 22 cm. Van deze pannen werd de bovenrand in zijn geheel gebogen in verband met het ophangen aan de panlat. De Noord-Europese weersinvloeden maakten steilere dakhellingen noodzakelijk. Het aanbrengen van randjes en gaatjes zorgde voor een betere verankering. In de Champagne- en de Loirestreek verving men de omgezette rand voor een enkel (Champagne) of dubbel neusje (Loire). Volgens Battjes (2013) in ‘Het vergeten bouwvak’ was er, gezien archeologische vondsten in Groningen, aanvankelijk sprake van twee gaatjes waarmee de pannen werden bevestigd met houten pennen. Al snel werd ook hier een neusje aan de achterzijde van de tegel toegevoegd.

In Nederland werden leipannen vooral toegepast op kleine dakvlakken, zoals die van torens, erkers of zijwangen. Het gewicht en de kosten van de (drie)dubbele dekking van deze tegels leidde waarschijnlijk tot de ontwikkeling van gebogen boven- en onderpannen of de Quackpan in de 15e eeuw, die met een enkele dekking voldoende waterdichtheid gaf.

Daktegels werden, mede doordat zij door de stadskeuren verplicht werden in verband met brandgevaar, al vroeg in de middeleeuwen toegepast. De stenen dakafwerking kende sindsdien een sterke ontwikkeling, maar de tegels bleven nog tot in de 18e eeuw in gebruik.

Gezien het afwijkende aantal nokjes en gaatjes en het kleinere formaat van de ongebruikte dakpan onder de vloer in Haarlem, is het aannemelijk dat deze eerder van deze laatste periode dateert, dan dat hier sprake is van een middeleeuwse versie. Ondanks dat biedt deze vondst nog steeds belangrijke aanvullende informatie over de toepassing van dakleien in Nederland.

Prachtig beeld van het dakvlak van Oudegracht 20 in Utrecht, nog met de dekking met daktegels. Bron: RCE.

Verder lezen

Battjes, J. (2013); Het vergeten bouwvlak, Een andere kijk op grofkeramiek; Stichting Historie Grofkeramiek

Hekker, R.C.; Oude Dakbedekkingen; KNOB 6e serie jaargang 2, 1949; pp. 150-163;

Janssen, H.L.; Bricks, tiles and roofing tiles in ‘s-Hertogenbosch during the middle ages, in: D. Deroeux (ed.), Terres cuites architecturales au moyen age, Arras, 1986; pp. 72-93

Schellingerhout, A. (2009); Dakpannen, 2600 jaar terracotta of keramische dakpan; Uitgeverij Primavera Pers, Leiden

Vries, D.J. de, met medewerking van F.C. Berkenvelder & W.J. Bloemink & J. Hollestelle; Over pannen en daktegels: traditie en innovatie in de late middeleeuwen. In: A.C.F. Koch & C.J. Kolman & D.J. de Vries; Verstening in drie IJsselsteden. In: Overijsselse Historische Bijdragen, 1985; pp. 23-146.

Logo-SBN-Model-verkleind-transparant

Deze website maakt gebruik van functionele en analytische cookies. Lees voor meer informatie het privacybeleid.